Bomen
De bomen, bestaande uit rijen, solitaire- en knotbomen, hebben een belangrijke functie in het gebied. Het gaat hierbij naast de algemene landschappelijke functie vooral om de versterking van de cultuurhistorie en de bijdrage in de natuurwaarde. Bomenrijen hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol in de oriëntatie en foerage van vleermuizen. De knotboom heeft een cultuurhistorische achtergrond. Het vrijkomende hout van het afzetten van de loten op de knot werd vroeger als geriefhout gebruikt. De bomen bestaat voornamelijk uit inheemse bomen die behoren bij het Zeeuwse landschap.
Singels
Een singel bestaat uit vooral struiken met daarin verspreid staand enkele bomen. Het heeft een gesloten opgaande begroeiing met een gesloten struiklaag en een half open boomlaag. De struiken en de bomen bestaan uitsluitend uit inheemse soorten. De singel kan zowel een zelfstandig lijnvormig element vormen als onderdeel uitmaken van een bosrand. De singel vormt in de zomer een ondoorzichtige strook van beplanting. In de winter is deze door bladverliezende soorten semitransparant. De singel wordt toegepast op erfscheidingen, bosranden en als zelfstandig element.
Struwelen
Een struweel bestaat voornamelijk uit struiken. In ieder geval is de boombezetting niet meer dan 15% van het element. Het struweel bestaat uitsluitend uit inheemse soorten. Het struweel kan zowel een zelfstandig lijnvormig element vormen als onderdeel uitmaken van een bosrand. Het struweel wordt voornamelijk ingezet bij de interne verbindingen langs dijken en wegen. Het struweel vormt daarbij minimale schaduwwerking op de aangrenzende landbouwpercelen en biedt voldoende migratiemogelijkheden. Het struweel vormt in de zomer een ondoorzichtbare strook van beplanting. In de winter is deze door zijn bladverliezende soorten semitransparant.
Bossen
Het bos bestaat voor het grootste gedeelte uit bomen met een struiklaag. In het bos kunnen de bomen tot hun natuurlijke ouderdom doorgroeien. Het bos bestaat uit een kronendak dat zeer gevarieerd is in structuur. Hierbij gaat het erom dat het kronendak over het merendeel van het bos niet geheel gesloten is. Het bos krijgt hierdoor structuur waardoor er een gevarieerde opbouw is in de verschillende kroonetages. Het bos bestaat uit uitsluitend inheemse boom- en struiksoorten die passen bij de bodemgesteldheid van de polders. Gestreefd moet worden naar een duurzaam bos. Hiervoor zal het bosareaal voornamelijk niet meer bestaan uit populieren bos. Soorten die behoren bij een duurzaam bos zijn inlandse eik, es en linde.
Natuurvriendelijke oevers
De oever kenmerkt zich door een flauw talud begroeid met een ruigte van inheemse oeverplanten kruiden en overjarig riet. De natuurvriendelijke oever heeft als doel de ecologische waarde te versterken langs watergangen en waterpartijen. De natuurvriendelijke oever heeft een flauw talud die doorloopt tot in de waterlijn. Op de natuurvriendelijke oever komen geen boomsoorten voor.
Poelen
Een poel is een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en regenwater. De poel heeft een rijke oevervegetatie die bestaat uit lage en hoge water- en moerasplanten. Het natte oppervlak van de poel heeft minimaal 75% instraling van de zon.
Heggen
De heg bestaat uit inheemse struiken die door een periodieke snoei of afzetting niet doorgroeien naar hun natuurlijke habitus, maar klein worden gehouden zodat er een haag ontstaat die niet hoger is van 4 meter en niet breder dan 2 meter. De struweel haag heeft van oorsprong de functie als veekering. Dit voor de komst van prikkeldraad. Het element is van cultuurhistorisch belang om in stand te houden. Daarnaast heeft het element een voornamelijk natuurfunctie. Het element wordt toegepast langs akkers of weilanden. In het element komen geen boomvormers voor of struiken die zeer snel groeien zoals, wilgensoorten, hazelaars. De haag bestaat voornamelijk uit meidoorn, sleedoorn, kornoelje en rozen.
Natuurlijk grasland
Het natuurlijk grasland bestaat uit een grasvegetatie op natte grond waarin wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke botanische waarde en variatie die behoort bij de bodemgesteldheid van het Zeeuwse landschap. Het natuurlijk grasland heeft tot en met juni een lang gewas waarin de meeste grassen en kruiden uit kunnen groeien tot en met het stadium van de zaadzetting. Het gewas van de vegetatie wordt tweemaal per jaar gemaaid waarna het maaisel wordt afgevoerd. Het natuurlijk grasland heeft in de winterperiode een korte vegetatie.
In plaats van maaibeheer kan er voor het natuurlijk grasland ook gekozen worden om te begrazen met vee. Het vee wordt hierbij na 15 juni ingeschaard waarbij er gegraasd wordt tot 1 november. De begrazingsdruk is hierbij niet groter dan 2 grootvee-eenheden per hectare.
Wandelpaden
De wandelpaden zijn minimaal 1 meter en maximaal 2 meter breed. De wandelpaden hebben een natuurlijke uitstraling en hebben zoveel mogelijk een korte grasvegetatie als wandelvlak. Het wandelpad is het gehele jaar goed toegankelijk en vrij van obstakels. Kunstwerken als bruggen zijn veilig en hebben een schoon loopvlak.